Het paviljoen op de begraafplaats te Nazareth is de laatste verblijfsruimte van de overledene omringd door familie en naasten. Het is een ruimte van verlies. Ze nodigt uit tot het nemen van afscheid en het overdenken van de nauwe grens tussen leven en dood.

Het markeert een laatste stopplaats op weg naar het graf of de strooiweide. In die zin is het ook een transitruimte.

De ranke constructie en de typologie van het paviljoen suggereert tijdelijkheid.

De sokkel verheft het paviljoen net boven het maaiveld en roept dan weer het beeld op van monumentaliteit.

Een luifel aan de voor- en achterzijde intermedieert tussen binnen en buiten.

Het binnen bestaat uit de afscheidsruimte, een patio en een smal volume voor toilet en berging. Het functionele en het spirituele zijn onder hetzelfde dak nevengeschikt.

De architectuurtaal refereert impliciet aan het archetype van het huis met binnenhof en zuilengang.

Vanuit het archetype ‘huis met binnenhof’ ontstonden de klassieke tempels en de west- europese kloosterarchitectuur. De islamitische moskee- en paleisarchitectuur ontstond eveneens uit een gelijkaardig archetype. De patio als omsloten tuin is een literair archetype voor hemelse paradijzen (1).

Het gebouw is in wezen religieus en universeel. De bezoeker kan vanuit verschillende levensbeschouwlijke invalhoeken of godsdienstbelevingen het gebouw opgeladen met betekenis.